Leesfragment: Lucy aan zee

04 augustus 2023
|

Een van de Amerikaanse #vakantielezen-tips van Christine de Jong: Elizabeth Strouts roman Lucy aan zee (Lucy by the Sea), vertaald door Madelon Janse. Lees bij ons een fragment!

In Lucy aan zee van Elizabeth Strout wordt Lucy Barton losgerukt uit haar ordelijke schrijversleventje in Manhattan doordat de wereld begin 2020 in lockdown gaat. Haar ex-man William, met wie ze nog vaak contact heeft, neemt haar op sleeptouw naar een klein stadje in Maine. De daaropvolgende maanden zijn Lucy en William ondanks het ingewikkelde verleden dat ze delen op elkaar aangewezen, in een huisje aan de kolkende, grauwe zee, terwijl de wereld ten onder lijkt te gaan.

N.B. Eerder besprak Emmi Schumacher Oh, William! en Olive, Again en publiceerden we niet alleen voor uit Het verhaal van William, maar ook uit Strouts romans Ik heet Lucy Barton en Niets is onmogelijk.

 

Boek een

Een

I

Zoals zoveel anderen had ik het niet zien aankomen. Maar William is een wetenschapper en hij zag het wel aankomen; hij zag het eerder dan ik, bedoel ik.

~

William was mijn eerste man; we zijn twintig jaar getrouwd geweest en zijn inmiddels ongeveer even lang gescheiden. We staan op goede voet met elkaar en zo nu en dan spraken we eens iets af; we woonden allebei in New York, waar we na ons trouwen heen waren verhuisd. Maar omdat mijn (tweede) man was overleden en zijn (derde) vrouw hem had verlaten, hadden we elkaar het afgelopen jaar vaker gezien.

Rond de tijd dat zijn derde vrouw hem verliet, ontdekte William dat hij een halfzus had in Maine; hij kwam er via een stamboomwebsite achter. Hij had altijd gedacht dat hij enig kind was, dus dit verraste hem enorm en hij had mij gevraagd voor twee dagen met hem naar Maine af te reizen om haar te vinden en we vonden haar ook, maar de vrouw – ze heet Lois Bubar – nou goed, ik had haar ontmoet, maar ze wilde William niet ontmoeten en daar voelde hij zich vreselijk rot over. Tijdens die trip ontdekten we bovendien dingen over zijn moeder die hem volledig van zijn stuk brachten. Ze brachten mij ook van mijn stuk.
Zijn moeder was in ontstellende armoede opgegroeid, zo bleek, érger nog dan de armoede waarin ik was opgegroeid.

Waar het om gaat is dat William me twee maanden na ons tripje naar Maine vroeg met hem naar Grand Cayman te gaan, waar we vele jaren geleden met zijn moeder naartoe waren geweest en waar we ook weleens met haar en onze meisjes naartoe waren geweest, toen ze nog klein waren. De dag waarop hij naar mijn appartement kwam om me te vragen met hem naar Grand Cayman te gaan, had hij zijn enorme snor afgeschoren en zijn volle witte haardos kort laten knippen – en pas later bedacht ik dat hij dat moet hebben gedaan omdat Lois Bubar hem niet wilde zien en vanwege alles wat hij over zijn moeder te weten was gekomen. Hij was toen eenenzeventig, maar hij moet denk ik als het ware in een soort van midlifecrisis – of oudemannencrisis – terecht zijn gekomen na het verlies van zijn veel jongere vrouw, die haar biezen had gepakt en hun tienjarige dochter had meegenomen, gevolgd door het feit dat zijn halfzus hem niet had willen ontmoeten en de ontdekking dat zijn moeder niet was geweest wie hij dacht dat ze geweest was.

Dus stemde ik in: begin oktober ging ik drie dagen met hem naar Grand Cayman.

En het was vreemd, maar fijn. We hadden allebei een eigen kamer en waren lief voor elkaar. William leek nog terughoudender dan normaal en het was gek om hem zonder snor te zien. Maar er waren momenten waarop hij zijn hoofd achterover gooide en werkelijk moest lachen. Er bestond een zekere aanhoudende beleefdheid tussen ons; het was kortom een beetje gek, maar wel fijn.

Maar toen we weer in New York waren, miste ik hem. En ik miste David, mijn tweede man die was overleden.

Ik miste ze allebei enorm, vooral David. Mijn appartement was zo stil!

~

Ik schrijf romans en er zou die herfst een boek uitkomen, dus na ons reisje naar Grand Cayman moest ik het hele land rondreizen en dat deed ik ook; dat was eind oktober. Het was ook de bedoeling dat ik begin maart naar Italië en Duitsland zou gaan, maar – het was best vreemd – begin december besloot ik zomaar dat ik daar niet heen zou gaan. Ik zeg nooit boektournees af en de uitgevers waren er niet blij mee, maar ik ging het niet doen. Toen maart naderde zei iemand: ‘Het is maar goed dat je niet naar Italië bent gegaan, ze hebben daar dat virus.’ En toen merkte ik het op. Volgens mij was dat de eerste keer. Ik stond er helemaal niet bij stil of het naar New York zou komen.

Maar William wel.

II

Het bleek dat William onze dochters Chrissy en Becka de eerste week van maart had gebeld en ze had verzocht – gesmeekt – de stad te verlaten; ze woonden allebei in Brooklyn. ‘En vertel het je moeder nog maar niet, maar doe het alsjeblieft wel. Ik bekommer me wel om haar.’ En dus hadden ze me niets verteld. Wat best frappant is, want ik vind dat ik een hechte band met onze meisjes heb, hechter dan William, zou ik hebben gezegd. Maar ze luisterden naar hem. Chrissy’s man Michael, die in de financiële wereld zit, luisterde echt en Chrissy en hij regelden dat ze naar Connecticut konden gaan om in het huis van Michaels ouders te verblijven – zijn ouders zaten in Florida, dus Chrissy en Michael konden in hun huis terecht – maar Becka stribbelde tegen en zei dat haar man niet weg wilde uit de stad. Alle twee zeiden ze dat ze wilden dat ik wist wat er gaande was en hun vader zei tegen ze: ‘Ik zorg voor jullie moeder, dat beloof ik, maak nu maar dat jullie de stad uit komen.’

Een week later belde William op om het me te vertellen en ik was niet bang maar in de war. ‘Gaan ze echt weg?’ zei ik, waarmee ik op Chrissy en Michael doelde, en William zei ja. ‘Binnenkort werkt iedereen vanuit huis,’ zei hij en opnieuw begreep ik het niet echt. Hij vervolgde: ‘Michael heeft astma, dus hij moet extra voorzichtig zijn.’
Ik zei: ‘Maar hij heeft toch geen vreselijke astma’, en William zweeg even en zei toen: ‘Oké Lucy.’

Toen vertelde hij dat Jerry, een oude vriend van hem, het virus had en aan de beademing lag. Jerry’s vrouw had het virus ook, maar zij was thuis. ‘Ach Pill, wat naar!’ zei ik, maar nog bevatte ik het niet, de ernst van de hele situatie.

Gek, hoe je geest niets toelaat voor je daartoe in staat bent.

De volgende dag belde William om te vertellen dat Jerry was overleden. ‘Lucy, laat me je weghalen uit deze stad. Je bent niet jong meer en je bent iel en sport nooit. Je valt in de risicogroep. Laat me je ophalen en dan gaan we.’ Hij voegde eraan toe: ‘Gewoon voor een paar weken.’
‘En Jerry’s begrafenis dan?’ vroeg ik.
William zei: ‘Er komt geen begrafenis, Lucy. We zitten flink in… in de nesten.’
‘Wáár buiten de stad?’ vroeg ik.
‘Buiten de stad,’ zei hij.
Ik zei dat ik afspraken had, ik had een afspraak met mijn accountant staan en ik moest mijn haar laten doen. William zei dat ik mijn accountant moest bellen om de afspraak te vervroegen en dat ik mijn kappersafspraak maar moest afzeggen en over twee dagen klaar moest zijn om te vertrekken.

Ik kon niet geloven dat Jerry was overleden. Dat meen ik serieus, ik kon het niet geloven. Ik had Jerry al jaren niet gezien en misschien had ik er daarom moeite mee. Maar dat Jerry was overleden wilde er niet bij mij in. Hij was een van de eerste mensen in New York die door het virus was overleden; dat wist ik destijds niet.

Maar ik verzette de afspraak met mijn accountant, en ook die bij de kapper, en toen ik naar het kantoor van mijn accountant ging nam ik de kleine lift naar boven; die stopt altijd op elke verdieping en zijn kantoor zit op de veertiende verdieping, mensen persen zich er altijd tussen met kartonnen koffiebekertjes in hun hand en kijken dan naar hun schoenen totdat ze de lift uitstappen, verdieping na verdieping. Mijn accountant is een grote, stevige kerel, even oud als ik en we zijn erg op elkaar gesteld; het klinkt misschien een beetje raar, want we gaan verder niet met elkaar om, maar in zekere zin is hij echt een van mijn favoriete personen, hij is door de jaren heen altijd ontzettend aardig tegen me geweest. Toen ik zijn kantoor binnenkwam, zei hij: ‘Veilige afstand hè’, terwijl hij naar me zwaaide en daardoor begreep ik dat we elkaar niet zoals anders zouden omhelzen. Hij maakte een grapje over het virus, maar ik kon merken dat het hem zorgen baarde. Aan het einde van onze afspraak zei hij: ‘Neem de goederenlift maar, ik laat je wel zien waar die is. Daar zit je alleen in.’ Ik was verbaasd en zei nee joh, dat is niet nodig. Het bleef even stil en toen zei hij: ‘Oké. Tot kijk, Lucy B.’, terwijl hij me een kushand toewierp, en ik nam de normale lift omlaag. ‘Ik zie je eind dit jaar wel weer,’ zei ik tegen hem; ik weet nog dat ik dat zei. En vervolgens nam ik de metro richting Downtown om mijn haar te laten doen.

Ik heb de vrouw die mijn haar verft nooit aardig gevonden – ik was dol op de eerste vrouw die het jarenlang heeft geverfd, maar zij is naar Californië verhuisd en de vrouw die het had overgenomen heb ik gewoon nooit aardig gevonden. En die dag vond ik haar ook niet aardig. Ze was jong en had een klein kind en een nieuwe vriend en ik besefte die dag dat ze weinig van haar kind moest hebben, ze was kil en ik dacht: ik kom nooit meer bij je terug.
Ik weet nog dat ik dat dacht.

Toen ik thuiskwam, kwam ik in de lift van mijn gebouw een man tegen die zei dat hij naar de sportschool op de eerste verdieping had willen gaan, maar die was gesloten. Het leek hem te verbazen. ‘Vanwege het virus,’ zei hij.

~

Die avond belde William me op en zei: ‘Lucy, ik kom je morgenochtend oppikken en dan vertrekken we.’
Het was gek: dat ik niet ongerust was, maar nog altijd soort van verbaasd om zijn aandringen bedoel ik. ‘Maar waar gaan we naartoe?’ vroeg ik.
En hij zei: ‘De kust van Maine.’
‘Máíne?’ zei ik. ‘Meen je dat nou? We gaan terug naar Maine?’
‘Ik leg het later wel uit,’ zei hij. ‘Zorg nou maar dat je er klaar voor bent.’
Ik belde de meisjes op om ze over het voorstel van hun vader te vertellen en ze zeiden allebei: ‘Het is maar voor een paar weken, mam.’ Al was Becka niet van plan ergens heen te gaan. Haar man – hij heet Trey en hij is dichter – wilde in Brooklyn blijven en zij zou bij hem blijven.

 

© 2022 Elizabeth Strout
© 2022 Nederlandse vertaling Madelon Janse

pro-mbooks1 : athenaeum