Leesfragment: Te waar om mooi te zijn

27 maart 2022 , door Frank Westerman
|

Dinsdag 5 april, 17.00 bij Boekhandel het Martyrium presenteren Uitgeverij Querido Fosfor en Frank Westerman zijn nieuwe boek Te waar om mooi te zijn. Over kunst, de mens en de natuur. Wij publiceren voor!

Bobsleeërs die op de baan plots niet meer naar beneden durven. Halsbandparkieten als ongewenste vreemdelingen in het Vondelpark. Het beramen en plegen van een peperdure en onnuttige aanschaf… Te waar om mooi te zijn bundelt de beste verhalen van meesterverteller Frank Westerman. In twaalf onvergetelijke reportages voert hij de lezer mee naar de domeinen van het onwaarschijnlijke.

Een duel in de Himalaya op 8000 meter hoogte? Moord en doodslag op Spitsbergen, bezien vanuit een ijsbeer? Met deze en andere proeven van vertelkunst weerlegt Te waar om mooi te zijn Reves ‘wet van de onbruikbaarheid van de werkelijkheid’. Echt gebeurd, zegt Reve, is geen excuus: de werkelijkheid is te mooi om waar te zijn.
Of is het omgekeerd?

N.B. Eerder publiceerden wij voor uit De wereld volgens Darp en Een woord een woord en schreven over dat boek een recensie. Ook bespraken we Wij, de mens en Dier, bovendier.

 

Proloog

Over schijn en wezen

Toen mijn dochter elf was reisden we samen met de nachttrein naar Perpignan. ’s Ochtends hadden we de Thalys naar Parijs genomen. Tussen Gare du Nord en Gare d’Austerlitz gaapten vier uur. Wat te doen in die overstaptijd?
De Seine! Een stukje Jardin des Plantes. Bij de ingang van de dierentuin stonden metershoge kisten voor het transport van giraffen. We liepen eraan voorbij – op naar de Notre Dame. Nog drie uur. Niet te ver afdwalen nu, geen Eiffeltoren, geen Louvre, geen Galeries Lafayette. We klommen omhoog, het Quartier Latin in, en toen wist ik het. Ik zou mijn dochter een verbluffend instrument laten zien – eentje dat je blik op de werkelijkheid voorgoed doet kantelen.
Een halfuur later stonden we nietig tussen de zuilen van het Panthéon. Ooit een godshuis, nu een tempel voor de rede. In het middenschip, rakelings boven de mozaïekvloer, wiegt jaar in jaar uit een goudkoperen kogel. Geïnstalleerd door Léon Foucault in 1851 om de ‘ongelovigen’ te demonstreren dat de aarde om haar as draait. De slinger van Foucault gaat zijn eigen gang, traag schommelend, hypnotiserend.
Wie een uur later nog eens komt kijken, ontdekt dat het vlak waarin de slinger beweegt enkele graden is gedraaid. Daarnet nog zwierde de kogel exact van die ene zuil naar de recht tegenover liggende, nu komt hij naast die zuil uit. Als je je ogen niet gelooft, hoef je alleen maar in het verlengde van de slinger te gaan staan en dan net zo lang te wachten tot je niet meer in het verlengde staat.
De slinger van Foucault lacht je uit: ‘Sta niet zo te staren. Ík ben niet gedraaid. Jullie draaien om mij heen, samen met het Panthéon en die hele planeet van jullie.’
Weer buiten op het plein bewonderden we het silhouet van de Eiffeltoren bij zonsondergang, als op een ansichtkaart. Tien uur later, staande voor een opengeklapt raampje in het gangpad van onze ritmisch schokkende trein, zagen we de zon oprijzen uit de Middellandse Zee. Terwijl wij sliepen was de wereld doorgegaan met wentelen, dat was het duizelingwekkende.

Toen ik zelf elf was wilde ik landmeter worden. Ik voelde me aangetrokken tot de landmeters bij ons in de straat – mannen in oranje hesjes met reflecterende strepen. Turend door hun kijkers liepen ze alle dingen in de omgeving na; gewoon voor de zekerheid, of alles inderdaad zo was als het leek.
Van dit nalopen van de werkelijkheid heb ik mijn beroep gemaakt. Wat is Wahrheit, wat is Dichtung? Ik laat me niet graag bedonderen, maar wel betoveren – met als gevolg dat ik al mijn leven lang achter feiten aanhol. Die feiten spreken nooit voor zich. Al rooster je ze boven een vuurtje, ze houden hun mond. Jij bent het die de feiten een stem geeft, leven inblaast. We zijn feitenfluisteraars die de dingen woorden en betekenissen toedichten. Heel poëtisch.
Konstantin Paustovski schrijft: ‘Veel mensen gaan ervan uit dat schrijven hetzelfde is als verzinsels bedenken. Ze beroepen zich op hun buitengewone waarheidsliefde en hebben er geen flauw benul van dat een literair weergegeven feit, met weglating van overbodige details en met toespitsing op een aantal wezenlijke, een met het zwakke schijnsel van de verbeelding beschenen feit, honderdmaal duidelijker het wezen der dingen onthult dan een waarheidsgetrouw en tot in alle kleinigheden exact verslag dat doet.’

De kiem voor dit boek is gelegd aan de universiteit van Leiden, in de herfst van 2016. Tien weken lang gaf ik daar les als gastschrijver, een traditie die terugvoerde op het jaar 1985, toen Gerard Reve het spits afbeet. Na afloop van een van zijn colleges verwondde hij een toehoorder met een gebroken wijnglas, wegens het stellen van een hem onwelgevallige vraag. Daar werd nog over gesproken. Net als over zijn Verweylezing die hij later in boekvorm uitbracht onder de titel Zelf schrijver worden.
Als eerste gastschrijver in 32 jaar die zijn verhalen niet verzint, ontkwam ik er niet aan me te verhouden tot Reves ‘Wet van de Onbruikbaarheid van de Werkelijkheid’. Dat iets echt is gebeurd, mocht van hem nooit een excuus zijn voor een schrijver. De realiteit, meende Reve, is simpelweg ongeloofwaardig. Te mooi om waar te zijn. Ik draai dit liever om: veel zaken zijn te waar om mooi te zijn. Als schrijver van reportages ga ik de strijd met de werkelijkheid aan – zonder uitvluchten in fictie.
Verslaggeving, heb ik mijn studenten gezegd, komt voort uit verwondering. Waar je ook verslag van doet, je kunt er in gedachten altijd een opgewekt ‘Moet je horen!’ aan vooraf laten gaan. Soms is je boodschap zo dringend dat je daar niet eens de adem voor hebt. ‘We hebben gewonnen!’ roep je dan uit, als je een ijlbode bent die vanuit Marathon in Athene komt aanhollen.
Ik informeerde wie er aan hardlopen deden. Beseften zij wel dat hun sport voortkomt uit nieuws brengen? Van koerier naar courant naar krant. Wij mensen zijn gaan rennen, anders dan de hazen of de vossen, omdat we wat te vertellen hebben.
Waar het op aankomt is dit: je hebt iets gezien of gehoord of geroken en wilt dit overbrengen aan wie er niet bij was. Taal is je medium. Zesentwintig letters en een handvol leestekens, niets meer en niets minder.
Op de school voor de journalistiek – waarvoor ik tot tweemaal toe ben uitgeloot; ik ben in Wageningen opgeleid tot landbouwingenieur – leer je dat elke reporter zich zou moeten voelen als een kind dat naar huis holt om aan mama te vertellen wat het heeft meegemaakt. Dat dwingt tot korte zinnen, ordening, het belangrijkste eerst.
Maar: van die methode ben ik afgestapt. De werkelijkheid is te weerbarstig voor haastwerk. Zij is te krom om recht te praten, te geplooid om glad te strijken, te ongerijmd voor een limerick.
Vertel het daarom aan een kind. ‘Een kind kijkt niet alleen met zijn ogen’, zegt schrijver-vliegenier Antoine de Saint-Exupéry in De kleine prins. ‘Het weet dat de belangrijkste dingen onzichtbaar zijn.’

Ook ik heb in Leiden de Verweylezing gehouden: Repliek aan Reve. Te waar om mooi te zijn. Het is het titelverhaal geworden van dit boek.
Precies de helft bestaat uit nieuw werk: essays en verhalen die ik speciaal voor deze bundel heb geschreven. Andere stukken heb ik uit het depot gehaald en opnieuw tegen het licht gehouden. Het selectiecriterium? Elke reportage diende qua vorm en inhoud te voldoen aan het motto ‘breng in de praktijk wat je belijdt’. Ze gaan over kunst, de mens en de natuur. Ik heb geschoven met de rangschikking, het ritme, de cadans – en er deze bundel uit samengesteld.

Amsterdam, 21 februari 2022

 

Copyright © 2022 Frank Westerman

pro-mbooks1 : athenaeum