Leesfragment: De levens van Claus

20 februari 2024 , door Mark Schaevers
| | |

29 februari verschijnt de langverwachte biografie van Hugo Claus door Mark Schaevers: De levens van Claus. Lees bij ons een fragment en reserveer je eigen exemplaar!

Biograaf Mark Schaevers realiseerde zich maar al te goed dat hij bij het schrijven over Hugo Claus meerdere levensverhalen had te doorgronden. Schrijver, kunstenaar, filmer: alleskunner Hugo Claus heeft er alles aan gedaan om de mythe van zijn biografie mee vorm te geven. Schaevers’ werkwijze is dezelfde als bij zijn bekroonde boek over Felix Nussbaum. Hij volgt zijn onderwerp op de voet, zonder expliciet te interpreteren. Waar de schrijver dacht: ‘ik ben de baas, hè, van al die Clausen’, geldt dat evenzeer voor de biograaf. Te midden van alle tegenstrijdigheid heeft Schaevers een leven van eenheid kunnen beschrijven, en ook voor wie Claus dacht te kennen zal het totaalbeeld verrassend zijn. De levens van Claus is het resultaat van diepgravend onderzoek, van geduld en sensitiviteit, en een getuigenis van een scherp verstand en literaire verbeelding.

De meesterverteller Schaevers brengt de lezer dichter bij Claus dan de schrijver zelf ooit heeft toegestaan, en tegelijk is deze biografie een wervelende cultuurgeschiedenis die meer dan een halve eeuw bestrijkt.



 

deel i
Krijgers van god
1929-1940
(Brugge, Ieper, Astene, Aalbeke, Kortrijk)

1.

Zijn eerste schreeuw was er een om aandacht. Zo gaat dat bij mensen. Later, als regisseur van zijn geboorte, voorzag Claus een concurrerende aandachtszoeker: Jozef Claus, zijn vader. Hij hield niet op het te herhalen: net toen hij ter wereld kwam, reed zijn vader luid toeterend voorbij het hospitaalhek met een splinternieuwe Chenard-Walcker. Dat was een modieuze racewagen van wel zes meter lang. Hoe konden dokter Verstraete en zijn assistenten dan nog oog hebben voor moeder en kind? Ruim dertig jaar later kon Zuster Stanislas, die zijn moeder bij de bevalling had bijgestaan, zich dat voorval niet herinneren. Wel was haar bijgebleven hoe welgeschapen de nieuwgeborene was. ‘Het juiste gewicht ken ik niet meer, doch het was een flinke zoon.’ Zijn verwekking dateerde Claus bij gelegenheid op 14 juli 1928. Dat vond hij wel aardig, de uitkomst te zijn van een vrijpartij op een verjaardag van de Franse Revolutie, de quatorze juillet. Over nadere bijzonderheden hierover heeft hij zich nooit uitgelaten, maar zijn verlossing op 5 april 1929 zette de dichter wel gedetailleerd in scène. Als prille twintiger meldde hij het al in een gedicht: ‘Ik werd geboren niet zo zeer/ uit de schede/ maar door middel van een/ keizersnede’. Het keizerlijk karakter van zijn entree zou hij nog vaak benadrukken. Hij kon er, behalve een gespeelde weerzin om aan het leven te beginnen, ook een hechte band met zijn moeder mee illustreren. In ‘Het teken van de hamster’, het lange gedicht waarin hij zijn geboorte definitief een mythische glans gaf, zou hij nog optekenen dat zijn moeder haar vrucht niet losliet, men moest in haar zoeken. Dat zoeken gebeurde met een mes, het gevaarlijke gerief dat nog talloze keren in Claus’ geschriften zou opduiken.

De moeder een moot,
De vader, een mes.
Zoek hem, de fokker.
Vind hem, de doder,
hij die je tussen lakens in de groeve blies.
Vind het mes!

De dokter, aldus zijn moeder, ving het kind op in rokkostuum, omdat hij ‘haastig van een receptie toegelopen kwam’. Volgens het doopregister van het ziekenhuis werd Claus die vijfde april om 21 uur uit zijn moeder bevrijd.
Germaine Vanderlinden beviel in het Sint-Janshospitaal in Brugge, omdat een tante van Jozef Claus daar werkte: Zuster Alphonse, of Maria Dieperinck, zoals ze heette vóór ze bij de augustinessen ingetreden was. Zijn leven lang zou Claus lucht geven aan zijn afkeer van het doodse Brugge, met zijn aan elkaar geklitte schimmelhuisjes met trapgevels die naar de Hoogste leiden. Maar het Sint-Janshospitaal, een van Europa’s oudste ziekenhuizen, vond hij wel een passend decor voor zijn intrede, alleen al omdat daar ‘de mooiste Memlings van de wereld hangen’. Die Memlings hingen overigens een flink eind van waar hij vermoedelijk ter wereld kwam: in een annex van het hospitaal, het moederhuis Oostermeers.
Bij het regisseren van zijn levensbegin liet Claus onbenut wat hem op zijn tweede dag overkwam: Eerwaarde Heer Van de Casteele diende hem in de kerk van het hospitaal in nomine Patris et Filii et Spiritus Sancti het doopsel toe. Ook onvermeld liet hij het nochtans opmerkelijke gegeven dat hij in het ziekenhuis aan de borst lag van de schoonzus van zijn grootmoeder. Die was daar een dag voor zijn geboorte van een dochter bevallen. ‘Hugo was met de keizersnede geboren, en zijn moeder was te zwak om borstvoeding te geven’, aldus de dochter in kwestie, Margot Dieperinck, veel later in de krant. ‘Zo werd hij bij mijn moeder – zijn groottante – gebracht om naast mij van haar moedermelk te profiteren. Hij is dus wat men vroeger noemde mijn zoogbroeder.’
De ochtend van 8 april toonde Elisa Vandewalle, die als vroedvrouw het kind ter wereld had geholpen, baby Claus op het stadhuis. Op de geboorteakte staan naast haar handtekening die van de aanwezige schepen en twee bedienden. Van de ‘verdoemde verwekker’, zoals Claus zijn vader later graag noemde, hier geen spoor.

2.

Werd hij inderdaad op quatorze juillet verwekt, dan was Claus de vrucht van de huwelijksnacht van zijn ouders. In de ochtend van 14 juli 1928 hadden Jozef en Germaine – hij 22 jaar oud, zij 21 – elkaar het jawoord gegeven. Dat deden ze in Astene, Oost-Vlaams dorp aan de Leie. Op een foto van de trouwdag omringt een achtentwintigkoppig gezelschap de jonggehuwden op de kasseien voor het statige sluishuis aan de Leiehoek. Op die foto is de imposantste figuur, met zijn geblokte lijf, zijn robuuste knevel en priemende blik, Achiel Vanderlinden, de vader van de bruid, als sluismeester een voornaam figuur in het dorp. De vader van de bruidegom, Maurice Claus, heeft een tenger postuur. Hij is hoofdinspecteur in het katholiek onderwijs, een geziene burger in Kortrijk, West-Vlaamse stad aan de Leie. Hij had zijn oudste zoon Jozef ook richting onderwijs geduwd, maar die had daar geen zin in en bekwaamde zich liever in het drukkersvak. De bruidegom draagt een rond brilletje dat hem een intellectueel doet lijken, de bruid torst een sluier.
Jozef en Germaine – zo wil een familieverhaal het – hadden elkaar in de trein ontmoet, de lijn Kortrijk-Gent. Zij, zoetbek, nam snoepjes van hem aan (in Het verdriet van België begint het met Lutti’s en gaat het verder met roomsoezen, marsepein, pruimentaart). Germaine vertelde het aan haar moeder, die – beducht voor een schandaal – ermee naar de pastoor liep. De drieste jongeman werd bij haar ouders genood. De aanstaande schoonvader zag de nieuwe kaarter als een aanwinst, zijn dochter wilde alsnog van die opdringerige vrijer af. Waarop Jozef dreigde zich van kant te maken door in de Leie te springen. In een variant van dit verhaal dreigde hij zich op te hangen met een touw, hoe dan ook: Germaine gaf toe, aan het eind van het verhaal liggen ze in elkaars armen.
Ieper leek een goede keuze voor een nieuw bestaan op enige afstand van hun ouders. De stad was net uit het puin herrezen. Deze uithoek van West-Vlaanderen was tijdens de Eerste Wereldoorlog tot een troosteloze steppe herschapen. Ieper was het enige Belgische stadje van betekenis dat niet in handen van de Duitsers was gevallen. Daar stond tegenover dat er niks van overbleef. Niet één gebouw van vóór 1914 stond nog overeind. ‘In 1919 kon een man te paard over de stad Ieper heen kijken.’ Eind april van dat jaar woonden er nog 125 mensen van de 17.000 van vóór de oorlog. Toen het jonge stel Claus-Vanderlinden er in 1928 arriveerde, was het bevolkingsaantal weer op het vooroorlogse peil, maar voor de helft ging het om nieuwkomers zoals zij. In de Rijselstraat hadden ze een ‘kloek en gerievig handelshuis’ kunnen huren.10 Het was op maat van Jozef Claus, die de dingen graag groot zag: een ruime winkel, een groot atelier, zes slaapkamers.
Gevraagd naar zijn curriculum vond Claus Ieper vaak het vermelden niet waard. Hij verbleef er tenslotte maar enkele maanden, en dan nog in een wieg. Maar de lakenstad prijkte wel op zijn geboortekaartje. ‘De Heer heeft ons gezegend en een zoon geschonken die heden gekerstend werd onder den naam van Hugo’ – ‘yper, den 5den april, 1929’. Op het kaartje ontbreken nog twee voornamen, Maurice en Julien, ontleend aan zijn peter en meter, de grootouders Maurice Claus en Julienne Santens.
De Rijselstraat is een belangrijke verkeersas door de stad, van de Grote Markt tot aan de fraaie Rijselpoort. Het gerestaureerde (intussen weer verdwenen) pand van de Clausen werd omringd door de Sint-Pieterskerk, de kloosterkapel van de Zwarte Zusters en het klooster van ‘de Lamotjes’: al in de wieg kon Claus roomse lucht ademen. Toen zijn ouders er neerstreken, was de Rijselstraat pas heropgebouwd. De restauratie van de beroemde gotische lakenhal op de Grote Markt liet nog op zich wachten. Vanop hun drempel konden ze in de verte het kadaver zien dat er nog van overbleef: ‘alleen wat rokerige stenen stompjes, zwart en aangetast als verrotte tanden’, zoals de Weense schrijver Stefan Zweig het na een bezoek in 1928 optekende. Honderdduizenden soldaten uit Groot-Brittannië en het Gemenebest waren in deze regio omgekomen, Ieper was een bedevaartsoord van de Engelse natie geworden, schreef Zweig, die zijn weerzin voor de commercialisering van dat gebeuren moest overwinnen. ‘Op het marktplein staan de auto’s aan te schuiven als voor een opera, de groene en gele en rode toeristenbussen, die rijdende bassins, storten elk uur duizenden mensen uit over de stad, hele toeristenlegers die met luidsprekende gidsen de “bezienswaardigheden” (tweehonderdduizend graven!) komen bekijken.’ Het was er druk als Germaine Vanderlinden met haar blonde krullenkop in de kinderwagen door het centrum liep.
Drie maanden na Claus’ geboorte, begin juli 1929, verhuisden zijn ouders alweer naar Astene, het dorp van zijn moeder. De nieuwe start in Ieper was afgeblazen. De slingerbeweging tussen West- en Oost-Vlaanderen zou zich in Claus’ leven een paar keer herhalen. Die eerste keer kon de verhuizing te maken hebben met de ziekte van Germaines vader: de sluismeester was uit een appelboom gevallen, zijn ruggengraat was ernstig beschadigd. Het jonge gezin kwam terecht in de Statiestraat, nummer 21, een alleenstaand ‘Zwitsers aandoend chalet, met houten balkjes in de gevel’ aan de steenweg tussen de kerk en het station van Astene.
Jozef Claus zette er een kleine drukkerij op. Met de steun van zijn vader, inspecteur Maurice Claus, hoopte hij in de katholieke scholen afzetmogelijkheden te vinden. Naast schoolschriften drukte hij ‘prijsboeken’, en dan was stichtende lectuur aangewezen. Hij beweerde die boeken soms zelf te schrijven of te herschrijven, dan vielen er geen auteursrechten te betalen. In zijn reeks Levensbeschrijvingen van heiligen ontbrak de heilige Germana niet, want op vele manieren trachtte Jozef Claus zijn vrouw Germaine te charmeren. Haar achternaam verklaarde de naam van zijn uitgeverij, De Lindekens, en in het Frans vertaald hield hij er ook nog eens zijn pseudoniem aan over: J.C. Aux Tilleuls. Volgens Claus leverde het hem alleen zijn moeders spot op. ‘Zij was niet sentimenteel, of wilde het niet zijn.’
De villa in Astene was niet lang het decor van Claus’ peuterbestaan, tenminste als we hem geloven dat hij amper achttien maanden oud naar een kostschool werd gebracht. ‘Waar normale mensen een gezin hebben, had ik nonnen.’
In Vlaanderen was het helemaal niet ongewoon dat werkende middenstanders hun kinderen in een pensionaat onderbrachten. Toch is Claus zich altijd blijven afvragen wat zijn moeder kon hebben bezield om hem zo vroeg in de kloosterlucht achter te laten. ‘Deze moeder, met moeite de mijne’, noemt Louis Seynaeve, Claus’ fictionele evenknie, zijn moeder in Het verdriet van België, ‘zij die er nooit was voor hem’. Claus stelde het wel eens voor als hét vraagstuk van zijn leven: ‘Waar zijn de mensen die mij gemaakt hebben? Waarom zijn ze er niet?’

[…]

 

Copyright © 2024 Mark Schaevers

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum