Leesfragment: Ik moet u zo ontzettend veel schrijven

25 mei 2024 , door Franz Kafka
| | |

Nu, in het Kafkajaar, in onze boekhandels: Franz Kafka, Ik moet u zo ontzettend veel schrijven. Een keuze uit de brieven van Franz Kafka, 1900-1920, gekozen, vertaald en ingeleid door Willem van Toorn. Lees een fragment en koop dat boek!

‘Weer een dag zonder brief,’ verzucht Kafka in een brief aan Milena Pollak van 7 augustus 1920 – waarmee hij maar duidelijk wilde maken dat er in ieder geval elke dag één brief van haar hoorde te komen. En dat hij er haar minstens één moest schrijven. Liefst meer.

Franz Kafka werd in 1883 in Praag geboren en groeide op in de Duitstalige Joodse gemeenschap in die stad. Hij overleed in Kierling, in 1924. Hij schreef veel en graag, aan vrienden (Max Brod), geliefden (Felice, Milena), familie (zijn zus Ottla) en hij ‘oefende’ soms in brieven zijn schrijfhand. Zo is een eerste aanzet tot zijn eerste verhaal ooit opgedoken in een brief.

Over Kafka’s correspondentie schreef de Engelse Kafkakenner Malcolm Pasley: ‘Kafka [...] is een meester in het schrijven van brieven. Alles wat hij waarneemt weet hij moeiteloos om te zetten in indringende beelden, in literaire vorm.’ Dat maakt het lezen van zijn brieven tot een avontuurlijke ervaring.

Voor Ik moet u zo ontzettend veel schrijven vertaalde Willem van Toorn een keuze uit de vierdelige Fischer-uitgave van Kafka’s brieven, bezorgd door Kafka-autoriteit Hans-Gerd Koch – brieven, briefkaarten, ansichtkaarten, krabbels aan vrienden, geliefden, familieleden, collega’s en officiële instanties die samen een uniek beeld geven van Kafka’s leven.



 

Inleiding

‘Weer een dag zonder brief’ verzucht Franz Kafka in een brief aan Milena Polak van 7 augustus 1920 – een verzuchting die inhoudt dat er elke dag in ieder geval één brief van haar hoorde te komen, en door hem één aan haar moest worden geschreven, en liever meer. En dat gebeurde ook inderdaad, zeker in de correspondenties met Max Brod, met wie hij een levenslange vriendschap onderhield, en zijn twee grote geliefden Felice Bauer in Berlijn en Milena Polak (geboren Jesenská) in Wenen. Voor eenentwintigste-eeuwers die vaak achteloos vele e-mails en apps per dag aan elkaar sturen zal het aantal communicaties misschien niet zo vreemd zijn (en wie weet zelfs aan de lage kant), maar het medium (pen op papier, de brief in een envelop met een postzegel, op de bus gedaan of naar de trein gebracht en op de plaats van bestemming door de postbode afgeleverd, of in sommige zeer moderne steden als Berlijn of Praag door de buizenpost naar de ontvanger geblazen) iets uit een lang vervlogen, traag tijdperk.
Kafka’s eerste brief in deze selectie is van 21 juli 1900, toen hij zeventien jaar was, en gericht aan zijn zusje Elli. De laatste is van 20/21 december 1920, een lange brief aan zijn zuster Ottla. Daartussen liggen de honderden brieven uit twintig jaar, aan vrienden, collega’s, uitgevers, geliefden, familieleden, officiële instanties, directies van de firma’s waarvoor hij werkte – tot nog toe verzameld in de vier delen Briefe, door Hans-Gerd Koch bezorgd voor S. Fischer Verlag. Het vijfde deel staat gepland voor 2025.

Mijn keuze uit al die brieven, hier samengebracht, is natuurlijk volstrekt persoonlijk. Ik heb lezend en herlezend gezocht naar brieven die mij het meest leken te vertellen over Kafka als mens en schrijver, over zijn opgroeien, schoolgaan en studeren in de tweetalige, maar toch vooral Duitstalige Joodse gemeenschap in Praag, over zijn kennismaking met de artistieke, en dan vooral literaire wereld, over zijn omgang met familie, vrienden, geliefden, en tot slot over de ziekte die hem een groot deel van zijn korte leven begeleidde en zijn ophanden zijnde dood.
Uit sommige brieven zijn fragmenten weggelaten die mij minder relevant leken voor de lezer die de selectie in dit boek zou willen beschouwen als de weergave van ‘een leven in brieven’. Dergelijke weglatingen zijn aangegeven door middel van vierkante haken en een beletselteken: [...].
Het zal duidelijk zijn dat ik voor de begeleidende tussenteksten gebruik heb gemaakt van een groot aantal beschikbare bronnen. Uiteraard in de eerste plaats de omvangrijke commentaarteksten van Hans-Gerd Koch, maar ook teksten van onder meer Hartmut Binder uit Kafkas Welt. Ein Leben in Bildern (Rowohlt Verlag 2008), Klaus Wagenbach (Franz Kafka. Bildern aus seinem Leben, Van Gennep 1983), en nog eens Hartmut Binder (Kafka-Handbuch, Alfred Kröner Verlag 1979). Tussenteksten die betrekking hebben op een specifieke brief zijn cursief, algemene toelichtingen zijn romein. De brieven aan Max Brod vertaalde ik dertig jaar geleden al voor de reeks Privé-domein van De Arbeiderspers, Franz Kafka/Max Brod. Een vriendschap in brieven (1993). In de uit die selectie in deze uitgave overgenomen brieven heb ik een enkele, niet noemenswaardige correctie aangebracht. En voor de begeleidende teksten deed ik vaak een beroep op de Aantekeningen van bezorger Malcolm Pasley in die uitgave.

Willem van Toorn

De brieven

2

Praag, dinsdag 4 februari 1902
aan Oskar Pollak, Praag

Toen ik zaterdag met je opliep is mij duidelijk geworden wat wij nodig hebben.
Toch schrijf ik je vandaag pas, want zulke dingen moeten liggen en zich uitstrekken. Als wij met elkaar praten: de woorden zijn hard, je loopt eroverheen als over slecht plaveisel. De fijnste dingen krijgen plompe voeten en wij kunnen daar niets aan doen. We lopen elkaar bijna in de weg, ik stoot mij aan jou en jij — ik durf niet, en jij — . Als wij uitkomen bij dingen die niet simpelweg straatstenen of ‘Kunstwart’ zijn, zien we plotseling dat we maskeradepakken aanhebben en gemaskerd zijn, met hoekige gebaren ageren (ik vooral ja) en dan worden we plotseling treurig en moe. Ben jij al eens bij iemand zo moe geweest als bij mij, jij wordt vaak echt ziek. Dan overkomt mij medelijden en ik kan niets doen en niets zeggen en er komen verkrampte, onbenullige woorden uit die je van de eerste de beste kunt krijgen en beter kunt krijgen, dan zwijg ik en jij zwijgt en je wordt moe en ik word moe en alles is één stomme kater en het heeft geen zin ook nog maar een hand uit te steken. Maar geen van ons wil het tegen de ander zeggen, uit schaamte of angst of — je ziet dat we bang zijn voor elkaar, of ik —
Ik begrijp het ook wel, als je jarenlang voor een lelijke muur staat en die helemaal niet wil afbrokkelen, dan word je moe. Ja, die muur is echter bezorgd om zichzelf, om de tuin (als die er is), maar jij ergert je, geeuwt, krijgt hoofdpijn, weet niet wat je moet doen.
Je moet toch gemerkt hebben dat wij steeds als we elkaar na een wat langere tijd zien teleurgesteld zijn, korzelig, tot we aan die korzeligheid gewend zijn geraakt. We moeten dan woorden voor onze mond houden om het geeuwen niet te tonen. [...]
We praten drie jaar met elkaar, dan kun je bij veel dingen het mijn en dijn niet meer onderscheiden. Ik kon vaak niet zeggen wat van mij en wat van jou afkomstig was, en jou is het misschien net zo vergaan.
Nu ben ik vreemd genoeg blij dat je met dat meisje omgaat. Voor jou, mij laat ze koud. Maar jij praat vaak met haar, niet alleen om het praten. Dan kan het gebeuren dat jij met haar hier. of daarheen gaat, of naar Rostok, en ik thuis aan mijn schrijftafel zit. Jij praat met haar en midden in een zin springt er iemand op en maakt een buiging. Dat ben ik met mijn onbehouwen woorden en mijn hoekige bekkentrekkerij. Dat duurt een ogenblik en dan praat je al verder. Ik zit thuis aan mijn schrijftafel en geeuw. Dat is mij al eerder gebeurd. Zijn wij zo niet van elkaar verwijderd geraakt? Is dat niet vreemd? Zijn wij vijanden? Ik hou veel van je.

Oskar Pollak (1883-1915) was een klasgenoot van Kafka op het Altstadter Gymnasium en in die tijd zijn beste vriend. Ze gingen tegelijk studeren, Kafka rechten en Pollak kunstgeschiedenis. Ze waren beiden actief in de Lese- und Redehalle voor Duitse studenten in Praag. Oskar Pollak maakte Kafka bekend met het mede door Nietzsche opgerichte tijdschrift Kunstwart. Rostok is een villadorp ten noorden van Praag.

[…]

116

Praag, dinsdag 4 februari 1913
aan Elsa en Max Brod in Monte Carlo</h3?

4.II.13
Dierbaren, een nachtwaker heb ik niet nodig, ik ben er toch zelf één als het gaat om slaperigheid, avondlijke omzwervingen en kleumerigheid. Laten jullie je daar behoorlijk opwarmen door de zon? Zoek voor mij voor de zomer of de herfst een plek waar je vegetarisch kunt leven, onafgebroken gezond bent, waar je je ook als je alleen bent niet verlaten voelt, waar zelfs een pummel het Italiaans begrijpt enz. kortom een mooie onmogelijke plek. Het ga jullie goed! Er wordt veel aan jullie gedacht.

Franz

[…]

263

Merano, vermoedelijk eind april 1920
aan Milena Polak in Wenen

Beste mevrouw Milena
uit Praag schreef ik u een briefje en daarna uit Merano. Antwoord kreeg ik niet. Nu vroegen die briefjes niet speciaal om een snel antwoord en als uw zwijgen niets anders is dan een teken van betrekkelijk welbevinden, dat zich immers vaak uit in een afkeer van schrijven, dan ben ik helemaal tevreden. Maar het is ook mogelijk – en daarom schrijf ik – dat ik u in mijn briefjes op de een of andere manier gekwetst heb (wat zou ik een tegengesteld aan alles wat ik wil grove hand hebben als dat gebeurd zou zijn) of, wat eerlijk gezegd nog veel erger zou zijn, dat het ogenblik van rustig op adem komen waar u over schrijft weer voorbij zou zijn en dat er weer een slechte tijd voor u gekomen is. Over de eerste mogelijkheid weet ik niets te zeggen, zo ver ligt dat van mij af en zoveel dichterbij is al het andere, over de tweede mogelijkheid geef ik geen raad – hoe zou ik raad kunnen geven? – maar vraag alleen: waarom gaat u niet even weg uit Wenen? U bent toch niet ontheemd zoals andere mensen. Zou een verblijf in Bohemen u niet nieuwe kracht geven? En als u om redenen die ik niet ken misschien niet naar Bohemen wilt, dan ergens anders heen, misschien zou zelfs Merano goed zijn. Kent u het?
Ik verwacht dus één van twee dingen. Of een verder stil zwijgen, dat betekent: ‘Geen zorgen, het gaat mij heel goed.’ Of een paar regels.

Heel hartelijk
Kafka

Mij valt in dat ik mij van uw gezicht eigenlijk geen bepaald detail kan herinneren. Alleen hoe u toen tussen de tafeltjes van het koffiehuis wegliep, uw gestalte, uw japon, die zie ik nog.

Met zijn zuster Ottla houdt Kafka tijdens zijn verblijf in Merano intens contact – over hun beider gezondheid, haar werk, de ouders, haar relatie met Josef David. Die laatste is na zijn studie gaan werken als secretaris van de overkoepelende organisatie van Tsjechische verzekeraars, en zij twijfelt aan de zin van hun verhouding: ‘Hij heeft mij niet nodig’, en ‘Het gaat hem beter zonder mij’. Kafka raadt haar aan te blijven geloven in het goede waar zij al zo lang naar streeft, ‘de vaste bodem, het oude bezit, de zuivere lucht, vrijheid’. Hij informeert haar ook in detail over het eten dat hij in het pension krijgt ‘voor mij veel te rijkelijk’ en over zijn gezondheidstoestand, en vraagt haar voor hem naar de directeur van zijn kantoor te gaan met het verzoek zijn twee maanden ziekteverlof, die bijna aflopen, te verlengen met de vakantiedagen die hij nog te goed heeft.

 

Copyright vertaling en inleiding © 2024 Willem van Toorn / Athenaeum—Polak & Van Gennep, Weteringschans 259, 1017 XJ Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum