Leesfragment: Zeven dieren bijten terug

07 mei 2024 , door Frank Westerman
|

Dinsdag 28 mei wordt het nieuwe boek van Frank Westerman, Zeven dieren bijten terug, gepresenteerd bij Athenaeum Boekhandel Spui. Lees een fragment, bestel een gesigneerd exemplaar - en kom!

Wie de bewoonde wereld verlaat, krijgt oog voor de dieren. Op reis noordwaarts in het kielzog van Willem Barentsz ontmoet Frank Westerman zeven magnifieke beesten: de lemming, de narwal, de paling, de ijsbeer, de rotgans, het rendier en de koningskrab. Terwijl wij de temperatuur op aarde opvoeren, houden zij ons een spiegel voor. Met z’n zevenen drukken ze ons met de neus op de feiten. De inzet is hoog: wat kunnen wij van deze dieren opsteken?

In Zeven dieren bijten terug zijn de Hollandse ijszeeverkenners van de zestiende eeuw de randfiguren. Hun overwintering in het Behouden Huys op Nova Zembla is het decor van een boek over leven en dood in de eenentwintigste eeuw. In een sprankelende stijl waaiert dit reisverslag uit van Texel en Terschelling tot voorbij de Noordkaap. Onderweg raakt de lezer gebiologeerd door de overlevingskunst en de doodsstrijd van zeven pooldieren. Hun lot blijkt onlosmakelijk verbonden met het bestaan op onze eigen breedtegraad.

Zeven dieren bijten terug is een eigentijds bestiarium: een beestenboek met een bijtende urgentie.



 

Dwaalgasten

Boterland – (zeevaart) land dat zeevaarders wanen te zien, ten gevolge van zinsbegoocheling; dat, als ’t ware, wegsmelt bij het naderen. Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen, ’s-Gravenhage, 1899.

1

Honderden jaren geleden, nog voordat de Kleine IJstijd zijn intrede zou doen, wisten zeelieden al dat land kon smelten – als boter. Meer dan eens hadden ze het voor hun ogen zien gebeuren. Eerst nog leek het heel wat, die solide streep die zich boven de horizon uitstrekte. Maar zodra ze ernaartoe voeren, begon de kustlijn te vervloeien en tegen de tijd dat de bootsgezellen een sloep neerlieten om naar die roomkleurige duinen te roeien, losten ze op. Bleek alles gewoon water.
Hoewel het boterland uiteenlopende gedaanten kan aannemen, is het altijd een illusie (en meestal ook een desillusie). Een klassieke verschijningsvorm komt voor in het scheepsjournaal van Arthur Pet, een Engelse zeeverkenner die in 1580 naar het onvindbare ‘Willoughby’s land’ zocht, dat op 72 graden noorderbreedte zou moeten liggen, ergens in de buurt van Nova Zembla. Met zijn driemaster de George of London (she/her) ontwaart Pet op 7 juli ‘perfect land’ – in het noorden. Dit kon de bevroren, onbewoonde kust zijn (met alleen eenden) waarop de nooit weergekeerde Sir Hugh Willoughby in 1553 verzeild was geraakt. Maar al gauw pakken de wolken samen en verliest Pet het perfecte land weer uit het oog. Twee etmalen later, op 9 juli, doemt de ‘schaduwe lands’ opnieuw op. Urenlang zeilt de George er kruisend op af, totdat alle opvarenden (‘nine men and a boy’) inzien dat ze op een mistbank afstevenen. ‘It was but fogge.’
Arthur Pet kwam erachter ‘dattet maer mist was’. Zo staat het bijna smalend in de Oud-Hollandse vertaling, een geschrift dat ónze Willem Barentsz, ‘de Columbus van het ijs’, een week voor zijn dood op Nova Zembla had achtergelaten.
De ‘vermaerde piloot’ Barentsz - nog in 2004 stond hij op nummer 56 in de top-100 beroemdste Nederlanders aller tijden - is een veertiger met spitse gelaatstrekken, een vinnig baardje en een evenwijdig aan de horizon gekamde snor. Dat hij lering heeft getrokken uit de missers van zijn voorgangers, voorkomt niet dat ook hij in een boterland-effect trapt.
Het verschijnsel doet zich voor op zijn derde en laatste poolreis. Het is ochtend, 5 juni, 1596. Een van Barentsz’ bootsgezellen ziet in de verte witte zwanen zwemmen. Als eerste. Meteen roept hij zijn meerderen aan dek - de chroniqueur, de stuurman, de schipper.
In al hun witheid drijven de dieren voorbij, zonder zichtbare inspanning, zoals alleen zwanen dat kunnen.
‘Inderdaad’, staat er die woensdag in krulletters in het reisverslag. ‘Net zwanen.’
Het schip van stuurman Barentsz, varend onder de vlag van de Stad Amsterdam, heet de Witte Swaen. Vier dagen eerder, op zaterdag 1 juni, bevonden ze zich ter hoogte van de Noordkaap, de meest noordelijke knook van de gebochelde rug van Noorwegen, op 71 graden noorderbreedte.
Die dag ‘ging de zon niet meer onder’.
Als de groep zwanen in zicht komt, zijn de zeevaarders ‘zeker zestig mijl van land’. Ze zijn een goed eind op streek in de richting van China, Japan en de Molukken. Barentsz koerst op de kortste, nog door niemand bevaren route, dwars over de Noordpool. Span een touwtje over de bovenzijde van de globe en volg het: linea recta van Europa naar Azië.
Dit is hun ultieme poging. Zouden ze slagen, zouden ze de doorvaart ‘om de noord’ ontdekken, dan wacht hen bij terugkeer Marco Polo-achtige roem, een premie van 25 000 gulden plus een tweejarige vrijstelling van tolbetalingen op alle goederen die ze via deze nieuwe handelsroute invoeren.
Alleen: de zwanen veranderen in ijsschotsen.
’s Nachts zeilden we door, gaat het reisverslag opgewekt verder. De zon stond pal in het noorden en weigerde onder te gaan, op het begoochelende af. Hij bleef hangen op een graad boven de horizon, leek een stukje oostwaarts te rollen, om in de ochtenduren weer hoog boven de golven uit te rijzen. De middernachtszon is het zomerse spel van hemelgoden die elkaar een gloeiende bal toespelen, telkens met een stuit.
Meteen de volgende dag al, donderdag 6 juni, klikken de zwaanvormige schotsen aaneen tot ijsplaten, als op afspraak, en tegen de avond stuit de Witte Swaen op de ondoordringbare rand van het pakijs. Willem Barentsz verlegt zijn koers naar het westen, hij wordt opzij geduwd.
7 juni. We zagen zo enorm veel ijs dat er geen woorden voor zijn. We zeilden erdoor en het leek alsof we tussen twee stukken land zeilden. Het water was zo groen als gras. We vermoedden bij Groenland te zijn.
Voorbij de poolcirkel is de bemanning een onbekende wereld binnengevaren, waar geluiden verder dragen dan normaal. Op neveldagen kun je het drijfijs horen kraken, nog voor je het ziet. Grauw water gaat zonder horizon over in grauwe luchten. Verder naar het noorden doemt ‘een groot ding’ op in zee dat stil ligt te deinen. Bij nadering blijkt het een dode walvis te zijn waarvan het karkas schuilgaat onder de meeuwen.
Los van het pakijs en de masthoge ijsbergen die hun schip uiteindelijk zullen kraken als een walnoot, springt in hun logboek vooral dít in het oog: ‘het gedierte’. Bekend en onbekend; ingetekend op hun kaarten als (zee)monsters met geschubde kragen, wonderlijke zwemvliezen en opengesperde muilen.
Wie de bewoonde wereld verlaat, krijgt oog voor de dieren. Er volgen first encounters die buitenaards aandoen. In hun ontmoetingen met de fauna van de poolstreek leer je de ogenschijnlijke helden van dit verhaal tussen de regels door kennen: wat ze vinden, voelen en vrezen, op welk moreel kompas ze varen, wie ze zijn, in hun tijd. De arctische dieren houden hen een betere spiegel voor dan de gladste ijsplaat.

 

 

Copyright © 2024 Frank Westerman

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum